Übersetzungen für „tegenbetoging“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

te·ge·moet·ko·ming <tegemoetkoming|en> [təɣəmutkomɪŋ] SUBST f

1. tegemoetkoming (concessie):

tegemoetkoming

Entgegenkommen nt

2. tegemoetkoming (gedeeltelijke vergoeding):

tegemoetkoming

Beihilfe f

tegemoetkoming

Zuschuss m

tegemoetkoming

Unterstützung f

een tegemoetkoming van het rijk

eine staatliche Beihilfe

te·gen·wer·king <tegenwerking|en> [teɣə(n)wɛrkɪŋ] SUBST f

tegenwerking

Widerstand m

te·gen·wer·ping <tegenwerping|en> [teɣə(n)wɛrpɪŋ] SUBST f

tegenwerping

Einwand m

tegenwerping

Einwendung f

tegenwerping (kort)

Einwurf m

be·to·ging <betoging|en> [bətoɣɪŋ] SUBST f (optocht)

betoging

Kundgebung f

betoging

Demonstration f

te·gen·stel·ling <tegenstelling|en> [teɣə(n)stɛlɪŋ] SUBST f

tegenstelling

Gegensatz m

in tegenstelling met [o. tot ]

im Gegensatz zu +Dat

een scherpe tegenstelling vormen

einen scharfen Kontrast bilden

te·gen·beeld <tegenbeeld|en> [teɣə(n)belt] SUBST nt

1. tegenbeeld (tegenstelling):

tegenbeeld

Gegenteil nt

2. tegenbeeld (tegenhanger):

tegenbeeld

Gegenstück nt

tegenbeeld

Gegenbild nt

te·gen·be·richt <tegenbericht|en> [teɣə(n)bərɪxt] SUBST nt

tegenbericht

Absage f

tegenbericht

Abmeldung f

zonder tegenbericht reken ik op uw komst

wenn ich nichts von Ihnen höre, gehe ich davon aus, dass Sie kommen

te·gen·zin [teɣə(n)zɪn] SUBST m geen Pl

tegenzin

Abneigung f

tegenzin

Unlust f

tegenzin (sterker)

Widerwille m

hij doet alles met tegenzin

er macht alles (nur) widerwillig

te·gen·wind <tegenwind|en> [teɣə(n)wɪnt] SUBST m

1. tegenwind (ongunstige wind):

tegenwind

Gegenwind m

2. tegenwind übtr:

tegenwind

Missgeschick nt

tegenwind

Pech nt

te·gen·ko·men <kwam tegen, i. tegengekomen> [teɣə(n)komə(n)] VERB trans

1. tegenkomen (ontmoeten):

tegenkomen

begegnen +Dat

tegenkomen

treffen

iem op straat tegenkomen

jdm auf der Straße begegnen

zichzelf tegenkomen übtr

seine Grenzen kennenlernen

2. tegenkomen +Akk:

tegenkomen (aantreffen)

stoßen auf +Akk

tegenkomen (beleven)

erleben

als je dat boek eens tegenkomt

wenn du mal (zufällig) auf dieses Buch stößt

te·gen·lo·pen <liep tegen, i. tegengelopen> [teɣə(n)lopə(n)] VERB intr

tegenlopen

schiefgehen

alles liep vandaag tegen

bei mir ist heute alles schiefgegangen

te·gen·staan <stond tegen, h. tegengestaan> [teɣə(n)stan] VERB intr

tegenstaan (onaangenaam zijn)

zuwider sein +Dat

tegenstaan (toekomstig gedrag, plan)

widerstreben +Dat

tegenstaan ugs (tegen de borst stuiten)

gegen den Strich gehen +Dat

dat eten staat hem tegen

dieses Essen ist ihm zuwider

te·gen·stand [teɣə(n)stɑnt] SUBST m geen Pl

tegenstand

Widerstand m

(iem) tegenstand bieden

(jdm) Widerstand leisten

tegenstand ondervinden [o. ontmoeten ]

auf Widerstand Akk stoßen

te·gen·ge·luid <tegengeluid|en> SUBST nt

tegengeluid

Gegenmeinung f