Übersetzungen für „verdienen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ver·die·nen¹ <verdiende, h. verdiend> [vərdinə(n)] VERB trans

1. verdienen (in geld verwerven):

verdienen

verdienen

de kost verdienen

sein Brot verdienen

op iets veel verdienen

an etw Dat viel verdienen

2. verdienen (waard zijn):

verdienen

verdienen

verdienen

wert sein

hij verdient niet beter

er verdient es nicht besser

ze verdient ontslagen te worden

sie verdient es, entlassen zu werden

ver·die·nen² <verdiende, h. verdiend> [vərdinə(n)] VERB intr

1. verdienen (salaris ontvangen):

verdienen

verdienen

2. verdienen (salaris opleveren):

verdienen

einbringen

dat baantje verdient slecht

der Job bringt nicht viel ein

Beispielsätze für verdienen

€ 22,50 per uur verdienen

22,50 € pro Stunde [o. die Stunde] verdienen

zijn boterham verdienen met …

sich Dat sein Brot verdienen mit …

een paar centen verdienen

nicht schlecht verdienen

geld als water verdienen übtr

Geld wie Heu verdienen

op iets veel verdienen

an etw Dat viel verdienen

schatten aan iets verdienen

ein Vermögen mit etw verdienen

een pluimpje verdienen

ein Lob verdienen

grof geld verdienen

eine Menge Geld verdienen

de galg verdienen

reif für den Galgen sein ugs

zijn sporen verdienen übtr

sich Dat die Sporen verdienen

de kost verdienen

den Lebensunterhalt verdienen

zijn brood verdienen

(sich Dat ) sein Brot verdienen

met zijn handen de kost verdienen

sich von seiner Hände Arbeit ernähren liter

voor zijn gezin de kost verdienen

seine Familie ernähren

het zout in de pap niet verdienen (niets waard zijn)

keinen Schuss Pulver wert sein

daar is een aardige stuiver mee te verdienen übtr

damit lässt sich eine hübsche Stange Geld verdienen

daar is geen droog brood mee te verdienen

damit kann man sich Dat nicht die Butter aufs Brot verdienen