Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „afbreken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

af·bre·ken1 <brak af, i. afgebroken> [ɑvbrekə(n)] VERB intr (door breken gescheiden worden)

af·bre·ken2 <brak af, h. afgebroken> [ɑvbrekə(n)] VERB trans

1. afbreken:

afbreken (door breken scheiden)
afbreken (al scheurend of rukkend)
een draad afbreken
woorden afbreken

2. afbreken (plotseling doen ophouden):

afbreken
onderhandelingen afbreken

3. afbreken (slopen):

afbreken
de boel afbreken übtr
de coulissen afbreken
een huis afbreken
een kast afbreken

4. afbreken scheik.:

afbreken
afbreken

5. afbreken übtr (afkraken):

afbreken
een boek afbreken
iem afbreken

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski