Niederländisch » Deutsch

kort·aan·ge·bon·den [kɔrtaŋɣəbɔndə(n)] ADJ

kor·ting·kaart [kɔrtɪŋkart] SUBST f

ket·ting·bot·sing <kettingbotsing|en> [kɛtɪŋbɔtsɪŋ] SUBST f

kort·wie·ken <kortwiekte, h. gekortwiekt> [kɔrtwikə(n)] VERB trans (vogels)

af·kor·ting <afkorting|en> [ɑfkɔrtɪŋ] SUBST f

in·kor·ting <inkorting|en> [ɪŋkɔrtɪŋ] SUBST f

stor·ting <storting|en> [stɔrtɪŋ] SUBST f

1. storting (het afdragen van geld):

2. storting (neerwerpen: zand, afval enz.):

Kippen nt

wo·ning·bouw [wonɪŋbɑu] SUBST m geen Pl

1. woningbouw (het bouwen van woningen):

2. woningbouw (woningen):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski