Übersetzungen für „loopse“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈlo·se [ˈloːzə] ADJ a. übtr

lose

los

lose

losjes

lose Reden führen

los van tong zijn

lose Reden führen

erop los kletsen

El·ˈlip·se <Ellipse, Ellipsen> [ɛˈlɪpsə] SUBST f

Ellipse LING, MATH

ellips

ˈTipp·se <Tippse, Tippsen> [ˈtɪpsə] SUBST f ugs abw

Tippse

typiste

ˈLot·se <Lotsen, Lotsen> [ˈloː͜tsə] SUBST m

Lotse

loods

ˈhop·sen [ˈhɔpsn̩] VERB intr

1. hopsen ugs (hüpfen):

hopsen

huppelen

das ist gehopst wie gesprungen übtr

dat is lood om oud ijzer

2. hopsen ugs (hektisch sein):

hopsen

hosselen

ˈmop·sen² [ˈmɔpsn̩] VERB refl ugs

mopsen

zich gruwelijk vervelen

ˈlo·sen [ˈloːzn̩] VERB intr

losen

loten

losen

trekken

ˈlot·sen [ˈloː͜tsn̩] VERB trans

lotsen

loodsen

lotsen übtr a.

meetronen

los¹ [loːs] ADJ

1. los (abgelöst):

los

los

los

onvast

2. los (ohne: verlustig):

los

kwijt

sie ist ihr Geld los

zij is haar geld kwijt

3. los (ohne: abgewimmelt):

los

kwijt

jdn/etw los sein

van iem/iets af zijn

jdn/etw los sein

iem/iets kwijt zijn

4. los (es passiert etw):

los

gaande

los

aan de hand

hier ist etw los

er is iets aan de hand [o. gaande]

da ist der Teufel los ugs

het gaat er ruig aan toe

da ist der Teufel los ugs

daar is de beer los

was ist heute mit dir los?

wat scheelt (er) jou vandaag?

was ist heute mit dir los?

wat heb jij vandaag?