Übersetzungen für „loopse“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

loops [lops] ADJ

loops

brünstig

loops (met name van honden)

läufig

loops (van honden en katten)

hitzig

loop·je <loopje|s> [lopjə] SUBST nt

1. loopje (kleine, korte loop):

loopje

kleine(r) Lauf m

op een loopje

im Laufschritt [o. Trab]

2. loopje muz.:

loopje

Lauf m

zij maakte loopjes op de vleugel

sie spielte Läufe auf dem Flügel

3. loopje (wandelingetje):

loopje

(kleiner) Spaziergang m

een loopje met iem nemen

sich Dat mit jdm einen Scherz erlauben

loop·ster [lopstər]

loopster weibliche Form von loper¹

Siehe auch: loper , loper

lo·per² <loper|s> [lopər] SUBST m

1. loper (tapijt):

loper

Läufer m

de (rode) loper voor iem uitleggen übtr

einen roten Teppich für jdn ausrollen

2. loper (schaakstuk):

loper

Läufer m

3. loper:

loper (sleutel)

Hauptschlüssel m

loper (eenvoudige haak)

Dietrich m

4. loper (paard):

loper

Renner m

loper

Traber m

5. loper (schaats):

loper

Schnelllaufschlittschuh m

lo·per¹ <loper|s> [lopər] SUBST m (persoon)

loper

Läufer m

loop·rek <looprek|ken> [loprɛk] SUBST nt

looprek

Laufgestell nt

lood·sen <loodste, h. geloodst> [lotsə(n)] VERB trans

1. loodsen:

loodsen (schepen)

lotsen

loodsen (ergens doorheen)

durchlotsen

een schip de haven in loodsen

ein Schiff in den Hafen lotsen

2. loodsen:

loodsen (leiden)

lotsen

loodsen (met moeite of list)

bugsieren

loodsen (door verkeer, hindernissen)

schleusen

loodsen (ergens doorheen)

durchlotsen

loodsen (ergens doorheen)

durchschleusen

iem door het examen loodsen

jdn durch die Prüfung bringen

een voorstel door de raad loodsen

eine Vorlage durch den Rat schleusen

hij loodste ons langs de controle

er lotste uns durch die Kontrolle

doop·sel <doopsel|s> [dopsəl] SUBST nt

doopsel

Taufe f

loods¹ <loods|en> [lots] SUBST f

loods (keet)

Schuppen m

loods (groot en hoog)

Halle f

loods (voor goederenopslag)

Lager nt

loods (voor goederenopslag)

Lagerschuppen m

loods (voor goederenopslag)

Lagerhalle f

lood·je <loodje|s> [locə] SUBST nt

1. loodje (met stempel):

loodje

Plombe f

iets met een loodje verzegelen

etw verplomben [o. plombieren]

2. loodje (stukje lood):

loodje

Bleistückchen nt

loodje

Bleiklümpchen nt

het loodje gelegd hebben

den Löffel abgegeben haben

het loodje moeten leggen

den Kürzeren ziehen

het loodje moeten leggen

auf der Strecke bleiben

de laatste loodjes wegen het zwaarst Sprichw

die Länge trägt die Last

loop <lopen> [lop] SUBST m

1. loop (af-, ontwikkeling):

loop

Lauf m

loop

Ablauf m

loop

Verlauf m

loop

Gang m

de loop der gebeurtenissen

der Gang [o. Verlauf] der Ereignisse

gedurende de loop van het proces

im Verlauf des Prozesses

de loop van het verhaal

der Verlauf [o. Gang] der Geschichte

aan zijn woede de vrije loop laten

seiner Wut freien Lauf lassen

de loop van de werkzaamheden

der Ablauf der Tätigkeiten

2. loop (deel van een vuurwapen):

loop

Lauf m

loop

Rohr nt

3. loop (vlucht):

loop

Flucht f

op de loop gaan

Reißaus nehmen

op de loop gaan

die Flucht ergreifen

4. loop (voortbeweging van een zaak):

loop

Lauf m

loop

Bahn f

de loop van de hemellichamen

der Lauf der Gestirne

5. loop (voortgang in de tijd):

loop

Lauf m

in de loop van het gesprek

im Laufe [o. Verlauf] des Gesprächs

in de loop der tijd

im Laufe der Zeit

6. loop (het (harde) lopen):

loop

Laufen nt

loop

Schritt m meist Pl

loop

Rennen nt

zijn loop inhouden

seinen Schritt verlangsamen

7. loop (doorgang):

loop

Durchgang m

loop

Laufgang m

loop·pas [lopɑs] SUBST m geen Pl

looppas

Laufschritt m