Übersetzungen für „loslaten“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

los·la·ten¹ <liet los, h. losgelaten> [lɔslatə(n)] VERB trans

1. loslaten (vrijlaten):

loslaten

loslassen

honden loslaten op de demonstranten

Hunde auf die Demonstranten loslassen [o. hetzen]

2. loslaten (laten blijken):

loslaten

herausrücken

loslaten ugs

herauslassen

zij wil niets loslaten over het programma

sie will nichts über das Programm herauslassen

3. loslaten (met rust laten):

loslaten

loslassen

4. loslaten (in de steek laten):

loslaten

aufgeben

loslaten form

preisgeben

de traditie loslaten

die Tradition preisgeben

de driften loslaten

den Trieben freien Lauf lassen

los·la·ten² <liet los, h. losgelaten> [lɔslatə(n)] VERB intr (losgaan)

loslaten

abgehen

loslaten

sich lösen

loslaten

sich ablösen

loslaten

loslösen

loslaten ugs

losgehen

de schil laat makkelijk los

die Schale geht leicht ab

Beispielsätze für loslaten

geen woord loslaten

nicht mit der Sprache herausrücken

de traditie loslaten

die Tradition preisgeben

de driften loslaten

den Trieben freien Lauf lassen

honden loslaten op de demonstranten

Hunde auf die Demonstranten loslassen [o. hetzen]

zij wil niets loslaten over het programma

sie will nichts über das Programm herauslassen