Niederländisch » Deutsch

on·der·lijf <onder|lijven> [ɔndərlɛif] SUBST nt

1. onderlijf (onderlichaam):

2. onderlijf (onderbuik):

on·der·lip <onderlip|pen> [ɔndərlɪp] SUBST f

on·der·lig·gen <lag onder, h. ondergelegen> [ɔndərlɪɣə(n)] VERB intr

1. onderliggen (beneden liggen):

2. onderliggen (onder iem liggen):

3. onderliggen (voor iem onderdoen):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski