Übersetzungen für „uitvlooien“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

uit·gooi·en <gooide uit, h. uitgegooid> [œytxojə(n)] VERB trans

1. uitgooien (uitwerpen):

uitgooien

auswerfen

2. uitgooien (nonchalant uitdoen):

uitgooien

abwerfen

3. uitgooien (al gooiend legen):

uitgooien

ausschütten

4. uitgooien SPORT:

uitgooien

abwerfen

uit·vloei·sel <uitvloeisel|s> [œytflujsəl] SUBST nt

uitvloeisel

Folge f

uitvloeisel (effect)

Auswirkung f

uit·strooi·en <strooide uit, h. uitgestrooid> [œytstrojə(n)] VERB trans

1. uitstrooien:

uitstrooien (strooiend verspreiden)

ausstreuen

uitstrooien (op een bepaalde plaats)

hinstreuen

voor de vogels korrels uitstrooien

den Vögeln Körner hinstreuen

2. uitstrooien (overal vertellen):

uitstrooien

ausstreuen

uitstrooien

verbreiten