Übersetzungen für „veelluik“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

veel·heid <veel|heden> [velhɛit] SUBST f

1. veelheid wisk.:

veelheid

Menge f

2. veelheid (groot aantal):

veelheid

Vielzahl f

veelheid

Vielheit f

3. veelheid (het samengesteld zijn):

veelheid

Mannigfaltigkeit f

rol·luik <rolluik|en> [rɔllœyk] SUBST nt

rolluik

Rollladen m

veel·vul·dig¹ <veelvuldige, veelvuldiger, veelvuldigst> [velvʏldəx] ADJ

1. veelvuldig (talrijk):

veelvuldig

vielfach

veelvuldig

zahlreich

op veelvuldig verzoek

auf vielseitigen Wunsch (hin)

2. veelvuldig (gevarieerd):

veelvuldig

vielfältig

veelvuldig

vielseitig

veel·vou·dig [velvɑudəx] ADJ

1. veelvoudig (meervoudig):

veelvoudig

vielfältig

2. veelvoudig (veelvuldig):

veelvoudig

vielfach

veelvoudig

mannigfach

een veelvoudig wereldkampioen

ein mehrfacher Weltmeister

veel·ja·rig [veljarəx] ADJ

veeljarig

langjährig

veeljarig

mehrjährig

veel·ta·lig [veltaləx] ADJ

veeltalig

mehrsprachig

veeltalig

polyglott form

een veeltalig woordenboek

ein mehrsprachiges Wörterbuch

veel·voud <veelvoud|en> [velvɑut] SUBST nt

1. veelvoud (getal):

veelvoud

Vielfache(s) nt

het kleinste gemene veelvoud

das kleinste gemeinsame Vielfache

2. veelvoud (bedrag, grootheid):

veelvoud

Mehrfache(s) nt

veel·ple·ger <veelpleger|s> [velpleɣər] SUBST m

veelpleger

Mehrfachtäter m

veelpleger

Wiederholungstäter m

veel·vor·mig [velvɔrməx] ADJ

veelvormig

vielförmig

veelvormig

vielgestaltig form

veel·zij·dig <veelzijdige, veelzijdiger, veelzijdigst> [velzɛidəx] ADJ

veelzijdig

vielseitig

veel·al [velɑl] ADV

1. veelal (gewoonlijk):

veelal

gewöhnlich

veelal

meistens

2. veelal:

veelal (grotendeels)

größtenteils

veelal (vaak)

häufig

veel·eer [veler] ADV

veeleer

eher

hij is veeleer zwak dan slecht

er ist eher schwach als schlecht

sluik <sluike, sluiker, sluikst> [slœyk] ADJ

1. sluik (haar):

sluik

glatt

sluik

schlicht

2. sluik (kledingstukken):

sluik

(glatt) herunterhängend