Niederländisch » Deutsch

veel·vraat <veel|vraten> [velvrat] SUBST m

veel·voud <veelvoud|en> [velvɑut] SUBST nt

2. veelvoud (bedrag, grootheid):

Mehrfache(s) nt

veel·vul·dig1 <veelvuldige, veelvuldiger, veelvuldigst> [velvʏldəx] ADJ

2. veelvuldig (gevarieerd):

breuk·vlak <breukvlak|ken> [brøkflɑk] SUBST nt

op·per·vlak <oppervlak|ken> [ɔpərvlɑk] SUBST nt

veel·vor·mig [velvɔrməx] ADJ

veel·vou·dig [velvɑudəx] ADJ

1. veelvoudig (meervoudig):

veel·heid <veel|heden> [velhɛit] SUBST f

1. veelheid wisk.:

Menge f

2. veelheid (groot aantal):

3. veelheid (het samengesteld zijn):

veel·ple·ger <veelpleger|s> [velpleɣər] SUBST m

drie·vlak <drievlak|ken> [drivlɑk] SUBST nt

Dreikant m nt nt

glij·vlak <glijvlak|ken> [ɣlɛivlɑk] SUBST nt

raak·vlak <raakvlak|ken> [rakflɑk] SUBST nt

1. raakvlak wisk.:

2. raakvlak (vlak van overeenkomst):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski