Übersetzungen für „vertrekken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ver·trek·ken¹ <vertrok, h. vertrokken> [vərtrɛkə(n)] VERB trans (andere stand doen aannemen)

vertrekken

verziehen

met een van pijn vertrokken gezicht

mit schmerzverzerrtem Gesicht

geen spier vertrekken übtr

keine Miene verziehen

ver·trek·ken² <vertrok, i. vertrokken> [vərtrɛkə(n)] VERB intr

1. vertrekken:

vertrekken (afreizen)

abreisen

vertrekken (met het vliegtuig)

abfliegen

vertrekken (met een ander vervoermiddel)

abfahren

wij vertrekken morgen

wir reisen morgen ab

2. vertrekken (een plaats verlaten):

vertrekken

weggehen

vertrekken

fortgehen

uit Londen vertrekken

London verlassen

Beispielsätze für vertrekken

ongemerkt vertrekken

unbemerkt [o. heimlich] davonfahren

met stille trom vertrekken

sang- und klanglos abgehen

met de noorderzon vertrekken

bei Nacht und Nebel verschwinden

onder vrijgeleide vertrekken

unter freiem Geleit abreisen

op tijd vertrekken (tijdig)

rechtzeitig abreisen

wij vertrekken morgen

wir reisen morgen ab

uit Londen vertrekken

London verlassen

geen spier vertrekken übtr

keine Miene verziehen

aanstalten maken om te vertrekken

Anstalten treffen abzufahren

zich opmaken om te vertrekken

sich zur Abreise aufmachen

met pak en zak vertrekken

mit Sack und Pack abziehen

de trein zou juist vertrekken

der Zug sollte gerade abfahren