Niederländisch » Deutsch

we·reld·win·kel <wereldwinkel|s> [werəltwɪŋkəl] SUBST m

we·reld·klas·se [werəltklɑsə] SUBST f geen Pl

we·reld·zee <wereldzee|ën> [werəltse] SUBST f

we·reld·reis <wereld|reizen> [werəltrɛis] SUBST f

we·reld·lijk [werəltlək] ADJ

1. wereldlijk (werelds):

wereldlijk form

2. wereldlijk (niet-kloosterlijk):

wereldlijk form

we·reld·rijk <wereldrijk|en> [werəltrɛɪk] SUBST nt

we·reld·vreemd <wereldvreemde, wereldvreemder, meest wereldvreemd> [werəltfremt] ADJ

we·reld·bur·ger <wereldburger|s> [werəldbʏrɣər] SUBST m

1. wereldburger (mens):

2. wereldburger (kosmopoliet):

we·reld·han·del [werəlthɑndəl] SUBST m geen Pl

we·reld·lei·der <wereldleider|s> [werəltlɛɪdər] SUBST m

we·reld·bol <wereldbol|len> [werəldbɔl] SUBST m

we·reld·stad <wereld|steden> [werəltstɑt] SUBST f

we·reld·deel <wereld|delen> [werəldel] SUBST nt

we·reld·markt <wereldmarkt|en> [werəltmɑrəkt] SUBST f

we·reld·kaart <wereldkaart|en> [werəltkart] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski