Übersetzungen für „optreden“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

op·tre·den¹ <optreden|s> [ɔptredə(n)] SUBST nt

1. optreden (handelwijze):

optreden

Auftreten nt

optreden

Vorgehen nt

optreden

Verhaltensweise f

optreden

Handlungsweise f

optreden

Verhalten nt

2. optreden (uitvoering):

optreden

Auftreten nt

optreden

Aufführung f

optreden

Auftritt m

op·tre·den² <trad op, h./i. opgetreden> [ɔptredə(n)] VERB intr

1. optreden (op het toneel verschijnen):

optreden

auftreten

2. optreden (een functie vervullen):

optreden

auftreten

optreden als bemiddelaar

als Vermittler auftreten

3. optreden (zich voordoen):

optreden

auftreten

optreden

in Erscheinung treten

4. optreden (handelen):

optreden

auftreten

optreden

vorgehen

optreden

handeln

met kracht optreden

energisch auftreten

met kracht optreden

durchgreifen

streng optreden

streng vorgehen

optreden tegen iem

gegen jdn vorgehen

Beispielsätze für optreden

hard optreden

scharf vorgehen

actief optreden

tatkräftig auftreten

slapjes optreden

lau auftreten

streng optreden

streng vorgehen

doortastend optreden

energisch [o. forsch] auftreten

met bruut geweld optreden

mit großer Brutalität vorgehen

zijn optreden was onzeker

er bewegte sich unsicher

een zeer gedurfd optreden

ein sehr mutiges Auftreten

in het openbaar optreden

in der Öffentlichkeit auftreten

tussen de schuifdeuren optreden übtr

eine Vorstellung für die Familie geben

in het publiek optreden

in der Öffentlichkeit auftreten

optreden als bemiddelaar

als Vermittler auftreten

met kracht optreden

energisch auftreten

optreden tegen iem

gegen jdn vorgehen

met gezag optreden

mit Autorität auftreten

zijn onbeheerste optreden

sein unbeherrschtes Benehmen

een eigenmachtig optreden

ein eigenmächtiges Vorgehen