Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „optrekken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

op·trek·ken1 <trok op, i. opgetrokken> [ɔptrɛkə(n)] VERB intr

1. optrekken (zich begeven):

optrekken

2. optrekken AUTO:

optrekken
optrekken

3. optrekken mil.:

optrekken

4. optrekken (zich bezighouden met):

optrekken
optrekken
optrekken
optrekken met de patiënten

5. optrekken (omhoog stijgen):

optrekken

op·trek·ken2 <trok zich op, h. zich opgetrokken> [ɔptrɛkə(n)] VERB wk ww

optrekken zich optrekken (steun vinden):

optrekken
zich aan iem optrekken

op·trek·ken3 <trok op, h. opgetrokken> [ɔptrɛkə(n)] VERB trans

1. optrekken (naar boven trekken):

optrekken
zijn benen optrekken
zijn neus optrekken voor iets/iem übtr

2. optrekken (opbouwen):

optrekken
optrekken

3. optrekken (verhogen):

optrekken

Beispielsätze für optrekken

optrekken met de patiënten
zich aan iem optrekken
zijn benen optrekken
een façade optrekken übtr
zijn neus optrekken voor iets/iem übtr
de neus voor iem/iets ophalen [o. optrekken ] ook übtr

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski