Niederländisch » Deutsch

ze·ven1 <zeven|s> [zevə(n)] SUBST f

1. zeven (getal):

zeven
Sieben f

2. zeven (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

zeven
Drei f

ze·ven2 <zeefde, h. gezeefd> [zevə(n)] VERB trans

ze·ven3 [zevə(n)] NUM

ze·ven4 [zevə(n)] NUM


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski