Übersetzungen für „Etablierung“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

eta·le·ren <etaleerde, h. geëtaleerd> [etalerə(n)] VERB trans

1. etaleren (uitstallen):

etaleren

ausstellen

2. etaleren (verkondigen):

etaleren

zur Schau stellen

etaleren

zur Schau tragen

eta·blis·se·ment <etablissement|en> [etablisəmɛnt] SUBST nt

1. etablissement (onderneming):

etablissement

Etablissement nt

2. etablissement (geheel van gebouwen):

etablissement

Anlage f

eta·leur <etaleur|s> [etalør] SUBST m

etaleur

Schaufensterdekorateur m

etaleur

Schaufenstergestalter m

vlie·ring <vliering|en> [vlirɪŋ] SUBST f

vliering

Dachboden m

es·ta·blish·ment [ɛstɛblɪʃmənt] SUBST nt geen Pl

1. establishment (gevestigde orde):

establishment

die herrschende [o. etablierte] Gesellschaftsordnung f

2. establishment (leidinggevende personen):

establishment

Establishment nt