Übersetzungen für „Geigenbogen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

gei·ten·bok <geitenbok|ken> [ɣɛɪtə(n)bɔk] SUBST m

geitenbok

Ziegenbock m

koei·en·ogen [kujə(n)oɣə(n)] SUBST Pl

koeienogen

Kuhaugen Pl

ei·gen·baat [ɛɪɣə(n)bat] SUBST f geen Pl

eigenbaat

Selbstsucht f

eigenbaat

Egoismus m

ge·vlo·gen¹ [ɣəvloɣə(n)] ADJ

de vogel is gevlogen

der Vogel ist ausgeflogen ugs

in·ge·to·gen <ingetogen, ingetogener, ingetogenst> [ɪŋɣətoɣə(n)] ADJ

ingetogen

besinnlich

ingetogen

beschaulich

ingetogen (kuis)

sittsam

een ingetogen leven leiden

ein besinnliches Leben führen

me·de·do·gen [medədoɣə(n)] SUBST nt geen Pl

mededogen

Mitleid nt

mededogen

Erbarmen nt

mededogen hebben met iem

Mitleid mit jdm haben

on·ge·lo·gen [ɔŋɣəloɣə(n)] ADJ

1. ongelogen (de waarheid behelzend):

ongelogen

nicht gelogen

2. ongelogen (zonder twijfel):

ongelogen

wirklich

ongelogen

(ganz) bestimmt

ongelogen

ungelogen

op·ge·to·gen <opgetogen, opgetogener, opgetogenst> [ɔpxətoɣə(n)] ADJ

opgetogen

entzückt

opgetogen

begeistert

opgetogen van blijdschap

entzückt vor Freude

opgetogen zijn over

entzückt sein über +Akk

ziel·to·gen <zieltoogde, h. gezieltoogd> [ziltoɣə(n)] VERB intr

zieltogen

im Sterben liegen

zieltogen plantk.

eingehen

de partij leidt een zieltogend bestaan

die Partei schwindet dahin

ei·gen·be·lang [ɛiɣə(n)bəlɑŋ] SUBST nt geen Pl

eigenbelang

Eigennutz m

eigenbelang

Eigeninteresse nt

alleen op eigenbelang uit zijn

nur auf seinen eigenen Vorteil aus sein

uit eigenbelang handelen

aus Eigennutz handeln

uit eigenbelang handelen

eigennützig handeln