Übersetzungen für Oberdeck im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

so·ber·heid <sober|heden> [sobərhɛɪt] SUBST f

1. soberheid:

soberheid (eenvoud)

Schlichtheit f

soberheid (eenvoud)

Einfachheit f

soberheid (beperking tot het wezenlijke)

Knappheit f

2. soberheid (krapheid):

soberheid

Kargheit f

3. soberheid:

soberheid (nuchterheid: genoegens)

Enthaltsamkeit f

soberheid (nuchterheid: tevredenheid met weinig)

Genügsamkeit f

soberheid (nuchterheid: matiging)

Mäßigkeit f

on·der·deel <onder|delen> [ɔndərdel] SUBST nt

onderdeel

Teil nt

onderdeel

Bestandteil m

onderdeel (reparaties)

Ersatzteil nt

onderdeel (machine)

Zubehörteil nt

onderdeel mil.

Einheit f

onderdeel (fractie)

Bruchteil m

obe·lisk <obelisk|en> [obəlɪsk] SUBST m

obelisk

Obelisk m

meer·de·re¹ <meerdere|n> [merdərə] SUBST m en f

meerdere (rangorde)

Vorgesetzte(r) f(m)

meerdere (m.b.t. kracht e.d.)

Überlegene(r) f(m)

hij is mijn meerdere in kracht

er hat mehr Kraft als ich