Übersetzungen für „Regulierung“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

re·gu·le·ren <reguleerde, h. gereguleerd> [reɣylerə(n)] VERB trans

reguleren

regulieren

een gebit reguleren

die Zähne richten ugs

een rivier reguleren

einen Fluss regulieren [o. begradigen]

de·re·gu·le·ring <deregulering|en> [dereɣylerɪŋ] SUBST f

deregulering

Deregulierung f

re·gu·la·teur <regulateur|s> [reɣylatør] SUBST m

regulateur

Regulator m

ir·re·gu·lier [ɪreɣylir] ADJ

irregulier

irregulär

de·re·gu·le·ren <dereguleerde, h. gedereguleerd> [dereɣylerə(n)] VERB intr

dereguleren

deregulieren

se·cu·lier¹ <seculier|en> [sekylir] SUBST m (wereldheer)

seculier

Säkularkleriker m

seculier

Weltgeistliche(r) m

seculier

Weltpriester m

re·ge·len <regelde, h. geregeld> [reɣələ(n)] VERB trans

1. regelen (in orde brengen):

regelen

regeln

regelen techn.

regulieren

het verkeer regelen

den Verkehr regeln

2. regelen (bepalen, vaststellen):

regelen

regeln

regelen

abmachen

regelen

festlegen

dat is geregeld bij de wet

das ist gesetzlich festgelegt

een geschil regelen

einen Streit schlichten

de uitgaven regelen naar de inkomsten

die Ausgaben den Einkünften anpassen

re·ge·ren¹ <regeerde, h. geregeerd> [rəɣerə(n)] VERB trans

regeren

regieren

welke voorzetsels regeren de vierde naamval? taalk.

welche Präpositionen regieren den vierten Fall?