Übersetzungen für „Schauermann“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

scha·ke·ren <schakeerde, h. geschakeerd> [sxakerə(n)] VERB trans

1. schakeren (met afwisseling van kleur schikken):

schakeren

(ab)tönen

schakeren

nuancieren

schakeren

schattieren

2. schakeren (afwisselen):

schakeren

abwechseln

scha·te·ren <schaterde, h. geschaterd> [sxatərə(n)] VERB intr

1. schateren (luidkeels lachen):

schateren

schallend lachen

ik begon te schateren

ich lachte schallend auf

schateren van het lachen

schallend lachen

de kinderen schateren van plezier

die Kinder quietschen vor Vergnügen

2. schateren (helder weerklinken):

schateren

schallen

3. schateren (vogels):

schateren

kreischen

scham·pen <schampte, i. geschampt> [sxɑmpə(n)] VERB intr

schampen

streifen

de auto schampte langs haar fiets

das Auto streifte ihr Fahrrad

schaak·mat [sxakmɑt] ADJ

schaakmat

(schach)matt

iem schaakmat zetten übtr

jdn (schach)matt setzen

scha·ke·len¹ <schakelde, h. geschakeld> [sxakələ(n)] VERB trans

1. schakelen übtr (tot een keten vormen):

schakelen

verbinden

schakelen

verknüpfen

gedachten aan elkaar schakelen

Gedanken miteinander verbinden [o. verknüpfen]

2. schakelen elek.:

schakelen

schalten

in serie schakelen

in Reihe [o. Serie] schalten

in serie schakelen

hintereinanderschalten