Niederländisch » Deutsch

ver·wit·ti·ging <verwittiging|en> [vərwɪtəɣɪŋ] SUBST f

ver·wij·de·ring <verwijdering|en> [vərwɛidərɪŋ] SUBST f

1. verwijdering (het verwijderen; toestand):

2. verwijdering (milieu):

ver·wit·ti·gen <verwittigde, h. verwittigd> [vərwɪtəɣə(n)] VERB trans

ver·wij·ten <verweet, h. verweten> [vərwɛitə(n)] VERB trans

ver·wij·tend [vərwɛɪtənt] ADJ

ver·wik·ke·ling <verwikkeling|en> [vərwɪkəlɪŋ] SUBST f

ver·wil·de·ren1 <verwilderde, i. verwilderd> [vərwɪldərə(n)] VERB intr (wild, losbandig worden)

ver·wis·se·ling <verwisseling|en> [vərwɪsəlɪŋ] SUBST f

2. verwisseling (verandering, ruil):

ver·wij·de·ren <verwijderde, h. verwijderd> [vərwɛidərə(n)] VERB trans

2. verwijderen (milieu):

ver·wa·te·ren <verwaterde, i. verwaterd> [vərwatərə(n)] VERB intr

1. verwateren (waterig worden):

ver·wierf VERB

verwierf 3. Pers Sg Imperf van verwerven

Siehe auch: verwerven

ver·wer·ven <verwierf, h. verworven> [vərwɛrvə(n)] VERB trans

ver·win·nen VERB trans

verwinnen → overwinnen

Siehe auch: overwinnen , overwinnen

over·ˈwin·nen2 <overwon, h. overwonnen> [ovərwɪnə(n)] VERB intr (meester blijven)

over·ˈwin·nen1 <overwon, h. overwonnen> [ovərwɪnə(n)] VERB trans

2. overwinnen (bedwingen):

ver·wij·zing <verwijzing|en> [vərwɛizɪŋ] SUBST f

2. verwijzing (aanwijzing):

ver·wil·derd [vərwɪldərt] ADJ

ver·wik·ke·len <verwikkelde, h. verwikkeld> [vərwɪkələ(n)] VERB trans

ver·wa·terd [vərwatərt] ADJ ook übtr

ver·we·ren1 <verweerde, i. verweerd> [vərwerə(n)] VERB intr

1. verweren (door weersinvloeden veranderen):

2. verweren (eeltig worden):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski