Übersetzungen für „Zirkels“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

mi·ra·kels [mirakəls] ADJ

mirakels

verflixt

mirakels

verdammt

mirakels

verflucht

cir·kel <cirkel|s> [sɪrkəl] SUBST m

1. cirkel wisk.:

cirkel

Kreis m

met de passer een cirkel beschrijven

mit dem Zirkel einen Kreis schlagen

2. cirkel (kring):

cirkel

Zirkel m

cirkel

Kreis m

in een cirkel om het vuur staan

im Kreis um das Feuer stehen

een vicieuze cirkel

ein Teufelskreis

biels <biels|en, bielzen> [bils] SUBST f

biels

Schwelle f

biels spoorw.

Bahnschwelle f

Bij·bels [bɛibəls] ADJ

1. Bijbels (van de Bijbel):

Bijbels

biblisch

het Bijbelse land

das Heilige Land

2. Bijbels (altijd de Bijbel aanhalend):

Bijbels

≈ bibelfest

zie·ke <zieke|n> [zikə] SUBST m

zieke

Kranke(r) f(m)

ziel <ziel|en> [zil] SUBST f

ziel

Seele f

arme ziel

armes Schäfchen ugs

een brave ziel

eine gute Seele

geen levende ziel

keine Menschenseele

met zijn ziel onder de arm lopen

nichts mit sich anzufangen wissen

iem op zijn ziel trappen übtr

jdm auf der Seele herumtrampeln

een simpele ziel

ein einfaches Gemüt

ter ziele gaan

den Geist aufgeben ugs

twee zielen, één gedachte

zwei Seelen und ein Gedanke

zielen [o. zieltjes] winnen

Seelen fangen

zijn ziel en zaligheid voor iets over hebben übtr

sein Seelenheil für etw hingeben

hoe meer zielen, hoe meer vreugd Sprichw

je größer die Gesellschaft, je größer das Vergnügen

zin·ken¹ [zɪŋkə(n)] ADJ

zinken

zinken

zinken

aus Zink

zinken

Zink-

een zinken dakgoot

eine Zinkdachrinne

zin·ker <zinker|s> [zɪŋkər] SUBST m

1. zinker:

zinker (buisleiding: bij dijken)

Rohrdole f

zinker (buisleiding: onder water)

Unterwasserrohr nt

2. zinker (iets wat doet zinken):

zinker

Senker m

3. zinker (dobber):

zinker

Schwimmer m