Niederländisch » Deutsch

agen·te <agente|s> [aɣɛntə] SUBST f

agente weibliche Form von agent

Siehe auch: agent

agent <agent|en> [aɣɛnt] SUBST m

1. agent (politieagent):

3. agent (iem in diplomatieke, politieke dienst):

Agent m

agent <agent|en> [aɣɛnt] SUBST m

1. agent (politieagent):

3. agent (iem in diplomatieke, politieke dienst):

Agent m

age·ren <ageerde, h. geageerd> [aɣerə(n)] VERB intr

en·ten <entte, h. geënt> [ɛntə(n)] VERB trans

1. enten (een ent op een boom bevestigen):

2. enten (entstof brengen in):

3. enten (bacteriën in een voedingsbodem brengen):

ven·ten1 <ventte, h. gevent> [vɛntə(n)] VERB trans

in·en·ten <entte in, h. ingeënt> [ɪnɛntə(n)] VERB trans

2. inenten plantk. (als ent inzetten):

pren·ten <prentte, h. geprent> [prɛntə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski