Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „angeflogen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

on·ge·lo·gen: Adjektiv und Adverb
ge·vlo·gen: Verb
in·ge·to·gen: Adjektiv und Adverb
ge·flo·ten: Verb

Meintest du vielleicht: ongelogen , gefloten , ingetogen und gevlogen

on·ge·lo·gen [ɔŋɣəloɣə(n)] ADJ

1. ongelogen (de waarheid behelzend):

2. ongelogen (zonder twijfel):

(ganz) bestimmt

ge·vlo·gen² VERB

gevlogen volt. deelw. van vliegen¹, vliegen²

Siehe auch: vliegen , vliegen

vlie·gen² <vloog, h./i. gevlogen> [vliɣə(n)] VERB intr

1. vliegen (zich in de lucht voortbewegen):

erin vliegen übtr

hoog (willen) vliegen

hoch hinauswollen

hij ziet ze vliegen

er ist verrückt

2. vliegen (vliegtuig):

3. vliegen (snel voorbijgaan):

de dagen vliegen (om)

die Tage fliegen dahin

de tijd vliegt

die Zeit verfliegt

4. vliegen ((zich) snel voortbewegen):

rasen

het paard vliegt ervandoor

das Pferd fliegt davon

elkaar in de haren vliegen

sich Dat in die Haare geraten

iem naar de keel/om de hals vliegen

jdm an die Gurgel springen/um den Hals fliegen

zijn ogen vlogen over de regels

er überflog die Zeilen

de vogel is gevlogen übtr

der Vogel ist ausgeflogen

5. vliegen (zweven):

de vonken vlogen in het rond

die Funken flogen nur so herum

in brand vliegen

in de lucht vliegen übtr

in die Luft fliegen

er een laten vliegen ugs

einen fahren lassen

vlie·gen¹ <vloog, h. gevlogen> [vliɣə(n)] VERB trans

1. vliegen (door de lucht vervoeren):

2. vliegen (besturen):

in·ge·to·gen <ingetogen, ingetogener, ingetogenst> [ɪŋɣətoɣə(n)] ADJ

ingetogen (kuis)

een ingetogen leven leiden

ein besinnliches Leben führen

ge·flo·ten VERB

gefloten volt. deelw. van fluiten¹, fluiten²

Siehe auch: fluiten , fluiten

flui·ten² <floot, h. gefloten> [flœytə(n)] VERB intr

1. fluiten (op een fluitje blazen):

de scheidsrechter floot voor buitenspel

der Schiedsrichter pfiff Abseits

hij zat een deuntje te fluiten

er pfiff vor sich Akk hin

2. fluiten (fluitinstrument bespelen):

3. fluiten (geluid van een fluit voortbrengen):

de merels fluiten

die Amseln singen

op zijn vingers fluiten

auf den Fingern pfeifen

de kogels floten om mijn oren

die Kugeln pfiffen mir um die Ohren

daar kun je naar fluiten

das kannst du in den Schornstein schreiben

flui·ten¹ <floot, h. gefloten> [flœytə(n)] VERB trans

1. fluiten (geluid voortbrengen):

zijn hondje fluiten

(nach) seinem Hund pfeifen

2. fluiten (als scheidsrechter leiden):

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski