Niederländisch » Deutsch

be·zor·gen <bezorgde, h. bezorgd> [bəzɔrɣə(n)] VERB trans

2. bezorgen (veroorzaken):

ver·zor·gen <verzorgde, h. verzorgd> [vərzɔrɣə(n)] VERB trans

2. verzorgen (in goede staat houden):

ge·bor·gen VERB

geborgen → bergen

Siehe auch: bergen

ber·gen <borg, h. geborgen> [bɛrɣə(n)] VERB trans

2. bergen scheepv.:

4. bergen (in veiligheid brengen):

over·mor·gen [ovərmɔrɣə(n)] ADV

waar·bor·gen <waarborgde, h. gewaarborgd> [warbɔrɣə(n)] VERB trans

her·ber·gen <herbergde, h. geherbergd> [hɛrbɛrɣə(n)] VERB trans

ver·ber·gen <verborg, h. verborgen> [vərbɛrɣə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski