Niederländisch » Deutsch

be·voor·de·len <bevoordeelde, h. bevoordeeld> [bəvordelə(n)] VERB trans

be·oor·de·len <beoordeelde, h. beoordeeld> [bəordelə(n)] VERB trans

2. beoordelen (zich een oordeel vormen over):

be·vor·de·ren <bevorderde, h. bevorderd> [bəvɔrdərə(n)] VERB trans

ver·oor·de·len <veroordeelde, h. veroordeeld> [vərordelə(n)] VERB trans

be·vor·de·ring <bevordering|en> [bəvɔrdərɪŋ] SUBST f

be·voog·den <bevoogdde, h. bevoogd> [bəvoɣdə(n)] VERB trans

oor·de·len1 <oordeelde, h. geoordeeld> [ordelə(n)] VERB trans (achten)

be·ve·lend [bəvelənt] ADJ

be·voor·oor·deeld [bəvorordelt] ADJ


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski