Niederländisch » Deutsch

door·re·ge·nen <regende door, h./i. doorgeregend> [doreɣənə(n)] VERB intr

1. doorregenen (regen doorlaten):

2. doorregenen (voortgaan met regenen):

vuur·re·gen <vuurregen|s> [vyreɣə(n)] SUBST m

1. vuurregen (regen van vuur):

2. vuurregen (kogelregen):

re·gent1 <regent|en> [rəɣɛnt] SUBST m

1. regent (rijksbestuur):

Regent m

3. regent (in België: leraar, lerares):

cor·res·pon·dent <correspondent|en> [kɔrɛspɔndɛnt] SUBST m

1. correspondent (briefwisseling):

3. correspondent (vertegenwoordiger, agent):

Agent m

4. correspondent econ. (met de correspondentie belast persoon):

prins-re·gent <prins-regent|en> [prɪnsrəɣɛnt] SUBST m

di·ri·gent <dirigent|en> [diriɣɛnt] SUBST m

pers·agent <persagent|en> [pɛrsaɣɛnt] SUBST m

strin·gent <stringente, stringenter, stringentst> [strɪŋɣɛnt] ADJ

con·tin·gent <contingent|en> [kɔntɪŋɣɛnt] SUBST nt

hoofd·agent <hoofdagent|en> [hoftaɣɛnt] SUBST m

1. hoofdagent (politieagent):

2. hoofdagent (vertegenwoordiger):

ver·re·ge·nen <verregende, i. verregend> [vəreɣənə(n)] VERB intr

hor·rel·voet <horrelvoet|en> [hɔrəlvut] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski