Übersetzungen für „dam“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

dam¹ <dam|men> [dɑm] SUBST m (waterkering)

dam

Damm m

een dam leggen

einen Damm bauen

een dam opwerpen tegen iets ook übtr

einen Damm gegen etw errichten

dam² <dam|men> [dɑm] SUBST f (damsport)

dam

Dame f

een dam halen

eine Dame bekommen

Beispielsätze für dam

een dam leggen

einen Damm bauen

een dam opwerpen

einen Damm aufschütten [o. aufwerfen]

een dam halen

eine Dame bekommen

een dam opwerpen tegen iets ook übtr

einen Damm gegen etw errichten

aan de heer Van Dam

Herr van Dam

het hek is van de dam übtr (er is geen houden meer aan)

es gibt kein Halten mehr

als er één schaap over de dam is, volgen er meer Sprichw

ein Schaf folgt dem andern