Übersetzungen für „opwerpen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

op·wer·pen¹ <wierp op, h. opgeworpen> [ɔpwɛrpə(n)] VERB trans

1. opwerpen (omhoog werpen):

opwerpen

hinaufwerfen

opwerpen

heraufwerfen

2. opwerpen (opperen):

opwerpen

äußern

opwerpen

aufwerfen

3. opwerpen (doen verrijzen):

opwerpen

aufwerfen

opwerpen

errichten

een barricade opwerpen

eine Barrikade errichten

een dam opwerpen

einen Damm aufschütten [o. aufwerfen]

op·wer·pen² <wierp zich op, h. zich opgeworpen> [ɔpwɛrpə(n)] VERB wk ww

opwerpen zich opwerpen (zich maken tot):

opwerpen

sich aufspielen

opwerpen

sich aufwerfen

zich opwerpen tot

sich aufspielen als +nom

zich opwerpen tot

sich aufwerfen zu +Dat

Beispielsätze für opwerpen

barricaden opwerpen

Barrikaden errichten [o. bauen]

een barricade opwerpen

eine Barrikade errichten

een dam opwerpen

einen Damm aufschütten [o. aufwerfen]

zich opwerpen tot

sich aufspielen als +nom

een wal opwerpen

einen Wall errichten

een dam opwerpen tegen iets ook übtr

einen Damm gegen etw errichten

zich als woordvoerder van een zaak opwerpen

sich zum Sprachrohr einer Sache machen übtr