Übersetzungen für „dom“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

dom¹ [dɔm] SUBST m geen Pl

dom

Dom m

dom² <domme, dommer, domst> [dɔm] ADJ

1. dom (met weinig verstand):

dom

dumm

zo dom als het achtereind van een koe (varken)

dümmer als die Polizei erlaubt ugs

zich van de domme houden

sich dumm stellen

2. dom (onnozel):

dom

dumm

dom

albern

dom

blöde ugs

een domme gans

eine dumme Gans

3. dom (stomweg):

dom

dumm

dom geweld

blinde Gewalt f

Beispielsätze für dom

dom geweld

blinde Gewalt f

hij is regelrecht dom

er ist regelrecht dumm ugs

de dom van Spiers

der Spey(e)rer Dom

een dom blondje abw

eine Blondine

dat was inderdaad dom van mij

das war wirklich dumm von mir

zo dom als het achtereind van een koe (varken)

dümmer als die Polizei erlaubt ugs