Übersetzungen für „don“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

doen² <deed, h. gedaan> [dun] VERB intr

1. doen (zich gedragen, handelen):

doen

tun

hij doet maar alsof

er tut nur so

doen alsof men slaapt

sich schlafend stellen

er goed aan doen

gut daran tun

interessant willen doen

sich interessant machen wollen

sentimenteel doen

sentimental tun

vreemd doen

sich merkwürdig benehmen

doe wel en zie niet om! Sprichw

tue recht und scheue niemand

2. doen:

doen (bezig zijn met: over)

brauchen zu

doen (bezig zijn met: aan)

(be)treiben

aan sport doen

Sport treiben

daar doe ik niet aan

dafür habe ich nichts übrig

aan de slanke lijn doen

auf die schlanke Linie achten

daar moeten we toch iets aan doen

da müssen wir doch etw tun

ik doe er twee uur over

ich brauche zwei Stunden dazu

daar is niets tegen te doen

dagegen ist nichts auszurichten

3. doen (handeldrijven):

doen

handeln mit +Dat

daar was het (allemaal) om te doen geweest

das war der Zweck der Übung

daar is veel over te doen geweest

das hat viel Staub aufgewirbelt

down <downer, downst> [dɑun] ADJ

down

down ugs

down

niedergeschlagen

de computer is down comput.

der Computer ist abgestürzt

dong VERB

dong 3. Pers Sg Imperf van dingen

Siehe auch: dingen

din·gen <dong, h. gedongen> [dɪŋə(n)] VERB intr

1. dingen (wedijveren):

dingen

im Wettstreit miteinander liegen

2. dingen (trachten te verkrijgen):

dingen

sich bewerben

dingen

werben um

naar de hand van een meisje dingen

um ein Mädchen werben

3. dingen (afdingen):

dingen

den Preis herunterhandeln

dingen

feilschen a. abw

dons [dɔns] SUBST nt geen Pl

1. dons:

dons (veren van vogels)

Flaum m

dons (veren van vogels)

Daunen Pl

dons (als vulsel)

Daunen(federn) Pl

zacht als dons

daunenweich

2. dons (zachte beharing):

dons

Flaum m