Übersetzungen für „doorgeven“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

door·ge·ven <gaf door, h. doorgegeven> [dorɣevə(n)] VERB trans

1. doorgeven:

doorgeven (verder geven, laten rondgaan)

weitergeben

doorgeven (verder geven, laten rondgaan)

weiterreichen form

doorgeven (naar de spreker toe)

herüberreichen

2. doorgeven:

doorgeven (overbrengen)

weiterleiten

doorgeven (bericht, boodschap vooral)

durchgeben

3. doorgeven:

doorgeven (overdragen)

weitergeben

doorgeven (opdracht, taak)

übertragen

een opdracht doorgeven aan zijn opvolger

seinem Nachfolger einen Auftrag übertragen

iets van vader op zoon doorgeven

etw vom Vater auf den Sohn weitergeben

4. doorgeven (verder vertellen, bekendmaken):

doorgeven

melden

dat zal ik moeten doorgeven aan je baas

das werde ich deinem Chef melden müssen

Beispielsätze für doorgeven

iets telefonisch doorgeven

etw telefonisch durchgeben

een signaal doorgeven

ein Signal weitergeben

een opdracht doorgeven aan zijn opvolger

seinem Nachfolger einen Auftrag übertragen

iets van vader op zoon doorgeven

etw vom Vater auf den Sohn weitergeben

dat zal ik moeten doorgeven aan je baas

das werde ich deinem Chef melden müssen