Übersetzungen für „druipend“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

krui·pend [krœypənt] ADJ

kruipende dieren

Kriechtiere Pl

kruipende dieren

Reptilien Pl

drui·pen <droop, h./i. gedropen> [drœypə(n)] VERB intr

1. druipen:

druipen (in druppels neervallen)

triefen

druipen (druppen)

tropfen

het zweet droop van zijn voorhoofd

der Schweiß triefte ihm von der Stirn

2. druipen:

druipen (vocht laten neervallen)

triefen

druipen (druppen)

tropfen

mijn kleren dropen übtr

meine Kleider trieften (vor Nässe)

zijn neus druipt

ihm trieft die Nase

de verwaandheid druipt van hem af

er trieft (nur so) vor Überheblichkeit

drui·per <druiper|s> [drœypər] SUBST m med.

druiper

Tripper m

druip·neus <druip|neuzen> [drœypnøs] SUBST m

druipneus

Triefnase f

af·drui·pen <droop af, i. afgedropen> [ɑvdrœypə(n)] VERB intr

1. afdruipen (in druppels neervallen):

afdruipen

abtropfen

een schotel laten afdruipen

eine Schüssel abtropfen lassen

2. afdruipen (stil weggaan):

afdruipen

abziehen

als een geslagen hond afdruipen

wie ein geprügelter Hund davonschleichen

daarop kon hij afdruipen

danach konnte er abziehen

naar zijn kamer afdruipen

sich in sein Zimmer zurückziehen

be·drui·pen <bedroop, h. bedropen> [bədrœypə(n)] VERB trans

bedruipen

beträufeln

bedruipen

begießen

zichzelf (kunnen) bedruipen

sein Auskommen haben

daarmee kun je je bedruipen

das ernährt seinen Mann

druip·nat [drœypnɑt] ADJ

druipnat

tropfnass

druipnat

triefnass