Übersetzungen für „etages“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

eta·ge <etage|s> [etaʒə] SUBST f

etage

Etage f

etage

Stockwerk nt

etage

Stock m

op de eerste etage

in [o. auf] der ersten Etage

op de eerste etage

im ersten Stock

sta·ge <stage|s> [staʒə] SUBST f

stage

Praktikum nt

stage (op proef)

Probezeit f

stage lopen

ein Praktikum machen

voor het leraarschap stage lopen

sein Referendariat machen

eta·la·ge <etalage|s> [etalaʒə] SUBST f

etalage

Schaufenster nt

etalage

Auslage f

in de etalage liggen

im Schaufenster liegen

eta·leur <etaleur|s> [etalør] SUBST m

etaleur

Schaufensterdekorateur m

etaleur

Schaufenstergestalter m

etap·pe <etappe|n, etappe|s> [etɑpə] SUBST f

etappe

Etappe f

in etappes plaatsvinden übtr

in Etappen erfolgen

le·ges [leɣɛs] SUBST Pl

leges

Gebühren Pl

eta·le·ren <etaleerde, h. geëtaleerd> [etalerə(n)] VERB trans

1. etaleren (uitstallen):

etaleren

ausstellen

2. etaleren (verkondigen):

etaleren

zur Schau stellen

etaleren

zur Schau tragen

ets <ets|en> [ɛts] SUBST f

1. ets (geëtste plaat):

ets

Platte f

2. ets (afdruk):

ets

Radierung f

3. ets (werkwijze):

ets

Radierung f

eti·ket <etiket|ten> [etikɛt] SUBST nt

etiket

Etikett nt

iem een etiket opplakken übtr

jdn in eine Schublade stecken ugs

eten¹ [etə(n)] SUBST nt geen Pl

1. eten (voedsel):

eten

Essen nt

geen eten hebben

kein Essen haben

ongezond eten

ungesunde Ernährung f

warm eten

warme(s) Essen nt

2. eten (maaltijd):

eten

Essen nt

zijn eten laten staan

keinen Bissen anrühren

onder het eten

bei Tisch

eter <eter|s> [etər] SUBST m

eter

Esser m

eter (tafelgast)

Tischgast m

een flinke eter zijn

ein starker Esser sein

zij hebben eters vandaag

sie haben heute Tischgäste

ether [etər] SUBST m geen Pl

ether

Äther m

ether (radiogolf ook)

Äther m

ether (radiogolf ook)

Ätherwelle f

in de ether zijn

senden

in de ether zijn

auf Sendung sein

et·sen <etste, h. geëtst> [ɛtsə(n)] VERB trans

1. etsen (graveren):

etsen

radieren

etsen met de droge naald

mit der Kaltnadel radieren

2. etsen (aantasten):

etsen

ätzen

etsen

verätzen

et·ser <etser|s> [ɛtsər] SUBST m

etser

Radierer m

et·ter <etter|s> [ɛtər] SUBST m

1. etter med.:

etter

Eiter m

etter afscheiden

Eiter absondern

2. etter vulg (rotzak):

etter

Ekel nt

een etter van een vent

ein ekelhafter [o. widerlicher] Kerl

etu·de <etude|s> [etydə] SUBST f

etude

Etüde f

ethiek [etik] SUBST f geen Pl

ethiek

Ethik f

ethiek (rooms-katholiek)

Moralphilosophie f

ethiek (protestants)

theologische Ethik f