Übersetzungen für „gasel“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

gas·bel <gasbel|len> [ɣɑzbɛl] SUBST f

1. gasbel (in een vloeistof):

gasbel

Gasblase f

2. gasbel (in de aardschors):

gasbel

Erdgaslagerstätte f

ge·sel <gesel|s, gesel|en> [ɣesəl] SUBST m

1. gesel (strafwerktuig):

gesel

Geißel f

2. gesel übtr:

gesel

Geißel f

gesel

Plage f

gesel

Heimsuchung f

3. gesel biol.:

gesel

Geißel f

gas·stel <gasstel|len> [ɣɑstɛl] SUBST nt

gasstel

Gasherd m

gasstel (klein)

Gaskocher m

gas·sen <gaste, h. gegast> [ɣɑsə(n)] VERB trans

gassen

ausgasen

gaf·fel <gaffel|s> [ɣɑfəl] SUBST f

1. gaffel:

gaffel (riek)

Gabel f

gaffel (voor hooi)

Heugabel f

2. gaffel scheepv.:

gaffel

Gaffel f

gam·mel <gammele, gammeler, gammelst> [ɣɑməl] ADJ

1. gammel:

gammel (oud en vervallen: auto, toestel)

klapprig

gammel (oud en vervallen: meubels)

wackelig

gammel (oud en vervallen: gebouw)

baufällig

2. gammel (lusteloos):

gammel

schlapp ugs

gammel

schlaff ugs

gammel

matt

ik ben een beetje gammel

ich fühle mich ein bisschen schlapp

ga·reel <garelen> [ɣarel] SUBST nt

gareel

Kummet nt

gareel (met trekstrengen)

Geschirr nt

weer in het gareel lopen übtr

wieder gefügig sein

in hetzelfde gareel lopen übtr

am gleichen Strang ziehen

de boel in het gareel houden übtr

das Ganze unter Kontrolle halten

een paard in het gareel spannen

einem Pferd das Kummet anlegen

ran·sel <ransel|s> [rɑnsəl] SUBST m

1. ransel (vierkante rugtas):

ransel

Ranzen m

ransel gesch.

Tornister m

2. ransel (slaag):

ransel

Prügel Pl

een pak ransel

eine Tracht Prügel ugs

kan·sel <kansel|s> [kɑnsəl] SUBST m

kansel

Kanzel f

kap·sel <kapsel|s> [kɑpsəl] SUBST nt

1. kapsel (het opgemaakte haar):

kapsel

Frisur f

kapsel

Haarschnitt m

een kort kapsel

ein kurzer Haarschnitt

2. kapsel (omhulsel):

kapsel

Kapsel f