Niederländisch » Deutsch

weel·de [weldə] SUBST f geen Pl

ge·ti·teld [ɣətitəlt, ɣətɪtəlt] ADJ

2. getiteld (een titel voerend):

ge·tij·de <getijden> [ɣətɛidə] SUBST nt

2. getijde (rooms-katholiek) Pl:

Horen Pl

be·na·deel·de <benadeelde|n> [bənadeldə] SUBST m en f

ge·gij·zel·de <gegijzelde|n> [ɣəɣɛizəldə] SUBST m

ge·bo·chel·de <gebochelde|n> [ɣəbɔxəldə] SUBST m en f

ge·mid·del·de <gemiddelde|n, gemiddelde|s> [ɣəmɪdəldə] SUBST nt

uit·beel·den <beeldde uit, h. uitgebeeld> [œydbeldə(n)] VERB trans

ver·beel·den <verbeeldde zich, h. zich verbeeld> [vərbeldə(n)] VERB wk ww zich verbeelden

1. verbeelden (zich inbeelden):

2. verbeelden (zich voorstellen):

af·beel·den <beeldde af, h. afgebeeld> [ɑvbeldə(n)] VERB trans

in·beel·den <beeldde zich in, h. zich ingebeeld> [ɪmbeldə(n)] VERB wk ww zich inbeelden

1. inbeelden (als werkelijk voorstellen):

2. inbeelden (verbeelding hebben):

ver·oor·deel·de <veroordeelde|n> [vərordeldə] SUBST m en f

vee·teelt [vetelt] SUBST f geen Pl

ge·tal <getal|len> [ɣətɑl] SUBST nt

2. getal (voorstelling van een hoeveelheid):

Zahl f
Ziffer f

ge·tier [ɣətir] SUBST nt geen Pl

ge·tuigd [ɣətœyxt] ADJ

1. getuigd (met een tuig, toom):

2. getuigd scheepv.:


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski