Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „invalid“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

Meintest du vielleicht: invalide , inhalig , invasie , inval , invaller , invallen , invaliditeit , inhalen , Divali , valide und invloed

in·va·li·de¹ <invalide|n> [ɪnvalidə] SUBST f

in·val <inval|len> [ɪnvɑl] SUBST m

1. inval:

inval (invasie)

Einfall m

inval (door politie)

Razzia f

een inval doen in een land

in ein Land einfallen

2. inval (ingeving, idee):

Einfall m

een zotte [o. dwaze ] inval

eine Schnapsidee

3. inval ((plotseling) begin):

de inval van de winter

der Einbruch des Winters

4. inval muz.:

hoek van inval nat.

der Einfallswinkel

de zoete inval

ein gastfreundliches Haus

in·va·sie <invasie|s> [ɪnvazi] SUBST f

in·ha·lig <inhalige, inhaliger, inhaligst> [ɪnhaləx] ADJ

in·val·len <viel in, i. ingevallen> [ɪnvɑlə(n)] VERB intr

1. invallen (naar binnen, in iets vallen):

2. invallen (binnenvallen):

einfallen in +Akk

(in) een land invallen

in ein Land einfallen

3. invallen:

invallen ((plotseling) beginnen: nacht, duisternis, winter)

invallen ((plotseling) beginnen: nacht, duisternis, winter)

invallen ((plotseling) beginnen: schemering)

invallen ((plotseling) beginnen: dooi, vorst)

bij invallende duisternis

bei einbrechender Dunkelheit

4. invallen +Akk:

invallen (vervangen: in ambt of functie)

vertreten +Akk

invallen (vervangen: onverwacht)

einspringen für

voor een collega invallen

für einen Kollegen einspringen

voor een collega invallen

einen Kollegen vertreten

5. invallen (te binnen schieten):

zijn naam wil mij maar niet invallen

sein Name will mir einfach nicht einfallen

6. invallen muz.:

invallen (inzetten)

7. invallen (instorten, inzakken):

ingevallen wangen

eingefallene Wangen Pl

in·val·ler <invaller|s> [ɪnvɑlər] SUBST m

1. invaller SPORT:

invaller (plaatsvervanger)

Ersatz m

invaller (plaatsvervanger)

invaller (in ambt)

ik doe dat als invaller

ich mache das vertretungsweise

2. invaller (iem die een inval doet):

in·va·li·di·teit [ɪnvaliditɛit] SUBST f geen Pl

invaliditeit

in·vloed <invloed|en> [ɪnvlut] SUBST m

een blijvende invloed

eine nachhaltige Wirkung

zijn invloed laten gelden/aanwenden

seinen Einfluss geltend machen/aufbieten

rijden onder invloed

unter Alkoholeinfluss fahren

zij staat onder zijn invloed

sie steht unter seinem Einfluss

een man van invloed

ein Mann von Einfluss

op iets niet van invloed zijn

auf etw Akk keinen Einfluss haben

op een ontwikkeling van invloed zijn

auf eine Entwicklung einwirken

een verkeerde invloed hebben op iem

einen schlechten Einfluss auf jdn haben

va·li·de [validə] ADJ

1. valide (tot werken in staat):

2. valide (van kracht zijnde):

valide jur.

valide argumenten

gültige Argumente Pl

Di·va·li [divali]

Diwali nt

Divali nt

in·ha·len <haalde in, h. ingehaald> [ɪnhalə(n)] VERB trans

1. inhalen:

inhalen (intrekken)

inhalen (intrekken)

inhalen (van adem)

de vlag inhalen

die Fahne einholen

2. inhalen ((weer) bereiken):

als je opschiet kun je ze nog inhalen

wenn du dich beeilst, kannst du sie noch einholen

3. inhalen (voorbijgaan):

een vrachtwagen inhalen

einen Lastwagen überholen

4. inhalen (gelijk komen met):

gleichziehen mit

zijn achterstand inhalen

seinen Rückstand aufholen

5. inhalen (alsnog doen, maken):

slaap/een examen inhalen

Schlaf/eine Prüfung nachholen

het werk dat is blijven liggen moet ingehaald worden

die versäumte Arbeit muss nachgeholt werden

6. inhalen (binnenbrengen):

de oogst inhalen

die Ernte einbringen

7. inhalen (verwelkomen):

feierlich empfangen

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski