Niederländisch » Deutsch

koei·en·ogen [kujə(n)oɣə(n)] SUBST Pl

knip·ogen <knipoogde, h. geknipoogd> [knɪpoɣə(n)] VERB intr

ar·gus·ogen [ɑrɣʏsoɣə(n)] SUBST Pl

af·dro·gen <droogde af, h. afgedroogd> [ɑvdroɣə(n)] VERB trans

1. afdrogen (het vocht wegnemen van):

2. afdrogen (afranselen):

3. afdrogen (met groot verschil winnen van):

ver·ho·gen <verhoogde, h. verhoogd> [vərhoɣə(n)] VERB trans

ver·mo·gen1 <vermogen|s> [vərmoɣə(n)] SUBST nt

1. vermogen (rijkdom, bezit):

ver·dro·gen <verdroogde, i. verdroogd> [vərdroɣə(n)] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski