Niederländisch » Deutsch

krats [krɑts]

kra·ter <krater|s> [kratər] SUBST m

kracht <kracht|en> [krɑxt] SUBST f

3. kracht (geestelijke, zedelijke en fysieke vermogens):

Kraft f

kraag <kragen> [krax] SUBST m

2. kraag (als sieraad):

Kragen m

kraai <kraai|en> [kraj] SUBST f

kraak1 <kraken> [krak] SUBST m ugs (bargoens, inbraak)

kraal <kralen> [kral] SUBST f

kraan1 <kranen> [kran] SUBST m (kei)

kramp <kramp|en> [krɑmp] SUBST f

krans <krans|en> [krɑns] SUBST m

1. krans (ring van bloemen, bladeren):

Kranz m

2. krans (ring, kring):

Kranz m

3. krans (groep bevriende personen):

Kreis m
Zirkel m

krab <krab|ben> [krɑp] SUBST f

1. krab (dier):

Krabbe f

2. krab (schram):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski