Übersetzungen für „mindeste“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

min·de·re <mindere|n> [mɪndərə] SUBST m en f

1. mindere (ondergeschikte):

mindere

Untergebene(r) f(m)

2. mindere gesch.:

mindere

Mannschaften Pl

3. mindere (minder bekwame):

mindere

Unterlegene(r) f(m)

hij bleek op alle punten haar mindere te zijn

er war ihr in jeder Hinsicht unterlegen

mindst [mɪndst] ADJ (overtreffende trap van ‘weinig’)

mindst

am wenigsten

min·de·ren¹ <minderde, h./i. geminderd> [mɪndərə(n)] VERB intr

1. minderen (minder worden):

minderen

abnehmen

minderen

nachlassen

de pijn mindert

der Schmerz lässt nach

2. minderen (brei-, haakwerk):

minderen

abnehmen

min·der³ [mɪndər] ADJ (vergrotende trap van ‘weinig’)

minder

weniger

in minder dan geen tijd

im Nu

niemand minder dan de president (zelf)

kein Geringerer als der Präsident (selbst)

niets minder dan ...

nichts Geringeres als ...

mi·nis·ter <minister|s> [minɪstər] SUBST m

minister

Minister m

minister van Staat

≈ Staatsminister m

minister van Defensie

Verteidigungsminister m

minister van Justitie

Justizminister m

minister van Onderwijs

Kultusminister m

minister van Economische Zaken

Wirtschaftsminister m

minister van Binnenlandse Zaken

Innenminister m

minister van Buitenlandse Zaken

Außenminister m

min·der·heid <minder|heden> [mɪndərhɛit] SUBST f

1. minderheid (kleinste groep):

minderheid

Minderheit f

minderheid

Minderzahl f

in de minderheid zijn

in der Minderzahl sein

2. minderheid (deel van de bevolking):

minderheid

Minderheit f

etnische minderheid

ethnische Minderheit

3. minderheid (lagere rang):

minderheid

Unterlegenheit f

min·de·ring <mindering|en> [mɪndərɪŋ] SUBST f

mindering

Minderung f

mindering (prijs)

Senkung f

iets in mindering brengen fin.

etw in Abzug bringen