Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „raschen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

ras·pen: Verb
la·chen: Verb
ra·cen: Verb
ras·echt: Adjektiv und Adverb
ras·ter: Nomen
ras·hond: Nomen
po·chen: Verb
ku·chen: Verb
plu·chen: Adjektiv und Adverb
coa·chen: Verb
dou·chen: Verb
jui·chen: Verb
lun·chen: Verb
lyn·chen: Verb
scheen: Nomen
ra·den: Verb
ra·ken: Verb
ra·men: Verb
ra·pen: Verb
ra·zen: Verb

Meintest du vielleicht: racen , lachen , raspen , raderen , ranken , rammen , razen , rapen , ramen , raken , raden , scheen , lynchen , lunchen , juichen , douchen , coachen , pluchen , kuchen , pochen , rashond , raster und rasecht

ras·pen¹ <raspte, h. geraspt> [rɑspə(n)] VERB trans

1. raspen:

raspen (met een rasp fijn wrijven: groente)

raspen (met een rasp fijn wrijven: aardappelen, noten, kaas)

2. raspen (afvijlen):

la·chen¹ <lachte, h. gelachen> [lɑxə(n)] VERB intr

1. lachen:

lachen (als uiting van vrolijkheid, opgewektheid)

lachen (ingetogen, fijntjes)

iem aan het lachen maken

jdn zum Lachen bringen

fijntjes lachen

fijntjes lachen

verschmitzt lächeln

in lachen uitbarsten

in zijn vuistje lachen

sich Dat (eins) ins Fäustchen lachen

zijn lachen inhouden

sich Dat das Lachen verbeißen [o. verkneifen]

laat mij niet lachen!

dass ich nicht lache!

om [o. over ] iets lachen

über etw Akk lachen

schaterend lachen

schallend [o. laut] lachen

schudden van het lachen

sich vor Lachen wälzen

dubbel liggen van het lachen

sich biegen [o. krümmen] vor Lachen

2. lachen (bespotten, schertsen; leedvermaak hebben):

ik lach er niet om

mir ist nicht zum Lachen

er is [o. valt ] niets te lachen

es gibt nichts zu lachen

ra·cen <racete, h./i. geracet> [resə(n)] VERB intr

1. racen:

racen (aan een race deelnemen: fiets, auto, motor)

(ein) Rennen fahren

racen (lopen)

an einem Wettlauf teilnehmen

racen (te paard)

an einem Wettreiten teilnehmen

2. racen (zich haasten):

we hoeven niet zo te racen

wir brauchen nicht so zu rennen

ras·echt [rɑsɛxt] ADJ

1. rasecht (van zuiver ras):

rasechte fokdieren

reinrassige Zuchttiere Pl

2. rasecht (geboren):

echt

een rasechte Berlijner

ein waschechter Berliner

ras·ter² <raster|s> [rɑstər] SUBST nt of m (netwerk van punten of lijnen)

Raster m

ras·hond <rashond|en> [rɑshɔnt] SUBST m

po·chen¹ <pochte, h. gepocht> [pɔxə(n)] VERB trans

ku·chen <kuchte, h. gekucht> [kʏxə(n)] VERB intr

plu·chen [plyʃən] ADJ

Plüsch-

het pluche beest

coa·chen <coachte, h. gecoacht> [kotʃə(n)] VERB trans

dou·chen <douchte, h. gedoucht> [duʃə(n)] VERB intr

jui·chen <juichte, h. gejuicht> [jœyxə(n)] VERB intr

lun·chen <lunchte, h. geluncht> [lʏnʃə(n)] VERB intr

zu Mittag essen

lyn·chen <lynchte, h. gelyncht> [lɪnʃə(n)] VERB trans

scheen¹ <schenen> [sxen] SUBST f

iem tegen de schenen schoppen ook übtr

jdn gegen [o. vor] das Schienbein treten

ra·den <raadde/ried, h. geraden> [radə(n)] VERB trans

raten

iems gedachten raden

jds Gedanken erraten

gemakkelijk te raden

leicht zu erraten

goed geraden!

dat is je geraden!

das möchte ich dir geraten haben!

dat laat zich raden

das kann man sich Dat denken

mis [o. fout ] raden

ra·ken¹ <raakte, h. geraakt> [rakə(n)] VERB trans

1. raken (treffen):

dat raakt de kern van de zaak

das trifft den Kern der Sache

een gevoelige plek bij iem raken

bei jdm einen empfindlichen Nerv treffen

2. raken (beroeren):

even [o. net ] raken

leicht berühren

even [o. net ] raken

dat raakt me totaal niet

das berührt mich überhaupt nicht

'm raken (eten)

reinhauen ugs

'm raken (drinken)

kräftig einen heben ugs

ra·men <raamde, h. geraamd> [ramə(n)] VERB trans

ramen (schatten)

ramen (begroten)

ramen (begroten)

ra·pen <raapte, h. geraapt> [rapə(n)] VERB trans

1. rapen:

rapen (oppakken)

rapen (bijeenrapen)

rapen (bijeenrapen)

2. rapen:

rapen (verzamelen)

rapen (zorgvuldig)

lesen

kievietseieren rapen

Kiebitzeier sammeln

ra·zen <raasde, h. geraasd> [razə(n)] VERB intr

1. razen:

razen (tekeergaan)

rasen

razen (tekeergaan)

toben

razen (tekeergaan)

razen (natuurgeweld)

tosen

een razende Roeland

ein Wüterich ugs

2. razen (water in een ketel):

3. razen:

razen (snel voortbewegen)

rasen

razen (snel voortbewegen)

jagen

razen (met veel lawaai)

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski