Übersetzungen für „synorogen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

sy·na·go·ge <synagoge|n, synagoge|s> [sinaɣoɣə] SUBST f

synagoge

Synagoge f

sy·no·niem¹ <synoniem|en> [sinonim] SUBST nt

synoniem

Synonym nt

af·dro·gen <droogde af, h. afgedroogd> [ɑvdroɣə(n)] VERB trans

1. afdrogen (het vocht wegnemen van):

afdrogen

abtrocknen

zijn handen afdrogen

sich Dat die Hände abtrocknen

2. afdrogen (afranselen):

afdrogen

durchprügeln

3. afdrogen (met groot verschil winnen van):

afdrogen

abservieren

be·dro·gen² [bədroɣə(n)] ADJ

bedrogen

betrogen

bedrogen

getäuscht

bedrogen uitkomen

sich getäuscht [o. betrogen] sehen

op·dro·gen¹ <droogde op, h./i. opgedroogd> [ɔbdroɣə(n)] VERB intr

opdrogen (droog worden)

trocknen

opdrogen (droog worden)

trocken werden

opdrogen (van bronnen)

versiegen

de straten drogen al op

die Straßen werden schon wieder trocken

uit·dro·gen <droogde uit, i. uitgedroogd> [œydroɣə(n)] VERB trans

uitdrogen

austrocknen

ver·dro·gen <verdroogde, i. verdroogd> [vərdroɣə(n)] VERB intr

verdrogen

vertrocknen

sy·no·de <synode|n, synode|s> [sinodə] SUBST f

synode

Synode f

synode

Synodalversammlung f

knip·ogen <knipoogde, h. geknipoogd> [knɪpoɣə(n)] VERB intr

knipogen

blinzeln

knipogen

zwinkern

tegen elkaar knipogen

sich Dat (gegenseitig) zuzwinkern