Niederländisch » Deutsch

ver·bin·dings·te·ken <verbindingsteken|s> [vərbɪndɪŋstekə(n)] SUBST nt

ver·bin·den2 <verbond, h. verbonden> [vərbɪndə(n)] VERB trans

1. verbinden (samenvoegen):

3. verbinden (omzwachtelen):

4. verbinden (door een overeenkomst, band koppelen aan):

5. verbinden (telefonisch aansluiten):

ver·bin·te·nis <verbintenis|sen> [vərbɪntənɪs] SUBST f

3. verbintenis (persoonlijke band):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski