Übersetzungen für „verköstigung“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

ver·kon·di·ging <verkondiging|en> [vərkɔndəɣɪŋ] SUBST f

verkondiging

Verkünd(ig)ung f

ver·ko·ping <verkoping|en> [vərkopɪŋ] SUBST f

verkoping

Verkauf m

verkoping (veiling)

Versteigerung f

bij openbare verkoping

durch öffentliche Versteigerung

ver·koe·ling [vərkulɪŋ] SUBST f geen Pl

verkoeling

Abkühlung f

ver·kon·di·gen <verkondigde, h. verkondigd> [vərkɔndəɣə(n)] VERB trans

verkondigen

verkünden

verkondigen (plechtig vooral)

verkündigen

ver·kwis·ting <verkwisting|en> [vərkwɪstɪŋ] SUBST f

verkwisting

Verschwendung f

verkwisting

Vergeudung f

ver·kor·ten <verkortte, h. verkort> [vərkɔrtə(n)] VERB trans

1. verkorten:

verkorten (korter maken)

(ver)kürzen

verkorten (kleding)

kürzen

een touw 10 cm verkorten

eine Schnur um 10 cm verkürzen

2. verkorten (korter van duur maken):

verkorten

verkürzen

de tijd verkorten

die Zeit verkürzen

de tijd verkorten (zijn tijd verdrijven)

sich Dat die Zeit verkürzen

ver·koop·punt [vɛrkopʏnt]

verkooppunt [[o. vərkopʏnt]] verkooppunt|en SUBST nt:

verkooppunt

Verkaufsstelle f

ver·ke·ring <verkering|en> [vərkerɪŋ] SUBST f

verkering

feste Beziehung f

(vaste) verkering hebben

einen (festen) Freund [o. eine (feste) Freundin] haben

ver·ko·pen² <verkocht, h. verkocht> [vərkopə(n)] VERB trans

1. verkopen:

verkopen (tegen een prijs overdoen)

verkaufen

verkopen (verhandelen)

vertreiben

verkopen (veiling)

versteigern

gerechtelijk verkopen

zwangsweise verkaufen

(aan) iem iets verkopen

jdm [o. an jdn] etw verkaufen

kranten en tijdschriften verkopen

Zeitungen und Zeitschriften vertreiben

de meest [o. best ] verkochte auto

das meistverkaufte Auto

nee verkopen (tegen een klant)

den Kunden enttäuschen

iets voor [o. tegen ] een lage prijs verkopen

etw zu einem niedrigen Preis verkaufen

iets in het groot/in het klein verkopen

etw im Großen/im Kleinen verkaufen

2. verkopen (toedienen):

verkopen

versetzen

iem een dreun [o. opstopper ] verkopen

jdm einen Schlag versetzen

3. verkopen:

grappen verkopen (ten beste geven)

Witze reißen

onzin verkopen

Unsinn reden

praatjes verkopen

große Reden schwingen

4. verkopen (geloofwaardig maken):

verkopen

verkaufen

zichzelf weten te verkopen

sich zu verkaufen wissen

en toen was hij verkocht übtr

und da war es um ihn geschehen

ver·ko·ren [vərkorə(n)] ADJ

verkoren

auserwählt

verkoren

auserkoren form

ver·koe·len¹ <verkoelde, i. verkoeld> [vərkulə(n)] VERB intr

1. verkoelen (koeler worden):

verkoelen

sich abkühlen

de atmosfeer is verkoeld

es hat sich abgekühlt

de atmosfeer is verkoeld

es ist frischer geworden

2. verkoelen übtr:

verkoelen

(sich) abkühlen

verkoelen

erkalten

hun vriendschap is verkoeld

ihre Freundschaft hat sich abgekühlt

ver·kou·den [vərkɑudə(n)] ADJ

verkouden

erkältet

verkouden (vooral neus)

verschnupft

verkouden worden

sich erkälten

verkouden worden

eine Erkältung bekommen

ver·koe·lend [vərkulənt] ADJ

verkoelend

erfrischend

ver·kom·me·ren <verkommerde, i. verkommerd> [vərkɔmərə(n)] VERB intr

verkommeren (achterblijven)

verkümmern

verkommeren (vervallen)

verkommen

een kind laten verkommeren (geestelijk)

ein Kind verkümmern lassen

een kind laten verkommeren (lichamelijk)

ein Kind verkommen lassen

ver·kas·sen <verkaste, i. verkast> [vərkɑsə(n)] VERB intr

verkassen (verhuizen)

umziehen

verkassen (verdwijnen)

sich verziehen