Übersetzungen für „vorüberlassen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

ver·bras·sen <verbraste, h. verbrast> [vərbrɑsə(n)] VERB trans

verbrassen

verprassen

verbrassen

vergeuden

ver·as·sen <veraste, h. verast> [vərɑsə(n)] VERB trans

1. verassen (tot as doen overgaan):

verassen

einäschern

2. verassen (cremeren):

verassen

einäschern

ver·gas·sen <vergaste, h. vergast> [vərɣɑsə(n)] VERB trans

vergassen

vergasen

ver·kas·sen <verkaste, i. verkast> [vərkɑsə(n)] VERB intr

verkassen (verhuizen)

umziehen

verkassen (verdwijnen)

sich verziehen

ver·ras·sen <verraste, h. verrast> [vərɑsə(n)] VERB trans

1. verrassen (betrappen):

verrassen

überraschen

een dief verrassen

einen Dieb überraschen

2. verrassen (onverhoeds aanvallen):

verrassen

überrumpeln

verrassen

überfallen

3. verrassen (onverwacht treffen, komen, verblijden):

verrassen

überraschen

de dood verraste hem tijdens zijn werk

der Tod ereilte ihn während seiner Arbeit

door noodweer verrast

vom Unwetter überrascht

iem met een geschenk verrassen

jdn mit einem Geschenk überraschen

ver·los·sen <verloste, h. verlost> [vərlɔsə(n)] VERB trans

1. verlossen (bevrijden):

verlossen

erlösen

verlossen

befreien

een dier uit zijn lijden verlossen

ein Tier von seiner Qual erlösen

2. verlossen (bij een bevalling helpen):

verlossen

entbinden

be·kras·sen <bekraste, h. bekrast> [bəkrɑsə(n)] VERB trans

bekrassen

verkratzen

op·kras·sen <kraste op, i. opgekrast> [ɔpkrɑsə(n)] VERB intr

opkrassen

abhauen

opkrassen

abzwitschern sl

toe·pas·sen <paste toe, h. toegepast> [tupɑsə(n)] VERB trans

toepassen

anwenden

in de praktijk toepassen

in der Praxis anwenden

kennis in zijn voordeel toepassen

seine Kenntnisse verwerten

iets op een andere situatie toepassen

etw auf eine andere Situation übertragen

een theorie/wet toepassen

eine Theorie/ein Gesetz anwenden

de wet toepassen

das Gesetz handhaben

vol·was·sen <volwassen, volwassener, volwassenst> [vɔlwɑsə(n)] ADJ

volwassen

erwachsen

volwassen (geestelijk)

reif

het kind is vroeg volwassen geworden

das Kind ist früh gereift

volwassen personen

Erwachsene Pl

on·ge·was·sen [ɔŋɣəwɑsə(n)] ADJ

ongewassen

ungewaschen

op·ge·was·sen [ɔpxəwɑsə(n)] ADJ

opgewassen

gewachsen

opgewassen

ebenbürtig

tegen elkaar opgewassen zijn

einander ebenbürtig sein

tegen iem/iets (niet) opgewassen zijn

jdm/einer Sache (nicht) gewachsen sein

pa·pe·ras·sen [papərɑsə(n)] SUBST

paperassen

Papiere Pl

paperassen (papierwinkel)

Papierkram m

kla·ver·jas·sen <klaverjaste, h. geklaverjast> [klavərjɑsə(n)] VERB intr

klaverjassen

jassen

klaverjassen

Jass spielen