Übersetzungen für „weittragend“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

haat·dra·gend <haatdragende, haatdragender, haatdragendst> [hadraɣənt] ADJ

haatdragend

nachtragend

niet haatdragend zijn

nicht nachtragend sein

vrij·dra·gend [vrɛɪdraɣənt] ADJ

vrijdragend

freitragend

ver·tra·gen¹ <vertraagde, h. vertraagd> [vərtraɣə(n)] VERB trans

1. vertragen (trager maken):

vertragen

verlangsamen

vertragen

verzögern

2. vertragen (uitstellen):

vertragen

verschleppen

vertragen

aufschieben

het vertrek werd een dag vertraagd

die Abreise verzögerte sich um einen Tag

een proces vertragen

einen Prozess verschleppen

wei·ge·rend [wɛɪɣərənt] ADJ

weigerend

abschlägig

weigerend

ablehnend

zorg·dra·gend [zɔrəɣdraɣənt] ADJ

zorgdragend

fürsorglich

zorgdragend

sorgsam

uit·trap·pen <trapte uit, h. uitgetrapt> [œytrɑpə(n)] VERB trans

1. uittrappen (sigaret: doven):

uittrappen

austreten

2. uittrappen SPORT (bal: spelen):

uittrappen

abschlagen

3. uittrappen SPORT (bal: uit het speelfeld trappen):

uittrappen

ins Aus treten