Übersetzungen für „insultieren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

kon·sul·ˈtie·ren [kɔnzʊlˈtiːrən] VERB trans geh

konsultieren (hinzuziehen)

consulteren

konsultieren (um Rat fragen)

raadplegen

re·sul·ˈtie·ren [resʊlˈtiːrən] VERB intr geh

resultieren

resulteren

daraus resultiert, …

daaruit vloeit voort, …

seine Politik wird in einer Diktatur resultieren

zijn politiek zal op een dictatuur uitlopen

in·sis·ˈtie·ren [-ˈtiːrən] VERB intr geh

insistieren

insisteren (op)

insistieren

vasthouden (aan)

in·stal·ˈlie·ren² [ɪnstaˈliːrən] VERB refl

du hast dich hier hübsch installiert

je hebt je hier leuk geïnstalleerd [o. genesteld]

in·se·ˈrie·ren [ɪnzeˈriːrən] VERB trans

inserieren

adverteren met

sein Haus inserieren

met zijn huis adverteren

in·spi·ˈrie·ren [ɪnspiˈriːrən] VERB trans geh

inspirieren

inspireren

in·spi·ˈzie·ren [-ˈ͜tsiːrən] VERB trans geh

inspizieren

inspecteren

inspizieren

controleren

in·stru·ˈie·ren [ɪnstruˈiːrən] VERB trans

1. instruieren (in Kenntnis setzen):

instruieren

instrueren

instruieren

op de hoogte brengen

2. instruieren (Anweisungen geben):

instruieren

instrueren

instruieren

instructies geven

in·sze·ˈnie·ren [ɪns͜tseˈniːrən] VERB trans

inszenieren THEAT, FILM

ensceneren

inszenieren THEAT, FILM

in scène zetten

einen Skandal inszenieren übtr abw

een schandaal ensceneren

re·vol·ˈtie·ren [revɔlˈtiːrən] VERB intr geh

revoltieren

revolteren

revoltieren

in opstand [o. verzet] komen

mu·ˈtie·ren [muˈtiːrən] VERB intr BIO

mutieren

muteren

no·ˈtie·ren¹ [noˈtiːrən] VERB intr

notieren WIRTSCH, FIN (schreiben)

genoteerd worden

der Euro notierte zum Vortageskurs

de euro stond hetzelfde als de dag tevoren genoteerd

ka·ta·pul·ˈtie·ren [katapʊlˈtiːrən] VERB trans

1. katapultieren (wegschießen):

katapultieren

met een katapult wegschieten [o. wegslingeren]

2. katapultieren a. ugs TECH (herausschleudern):

katapultieren

katapulteren

katapultieren

met een katapult lanceren

er katapultierte sich aus dem Flugzeug

hij verliet het vliegtuig met de schietstoel

as·phal·ˈtie·ren [asfalˈtiːrən] VERB trans

asphaltieren

asfalteren

In·su·ˈla·ner(in) <Insulaners, Insulaner> [ɪnzuˈlaːnɐ] SUBST m(f)

Insulaner(in)

eilandbewoner(eilandbewoonster) m (f)

Insulaner(in)

eilander m en f

kul·ti·ˈvie·ren [kʊltiˈviːrən] VERB trans

1. kultivieren:

kultivieren

cultiveren

kultivieren

verfijnen

kultivieren

veredelen

eine Bekanntschaft kultivieren

een kennissenkring in ere houden

2. kultivieren LANDW:

kultivieren

cultiveren

kultivieren

in cultuur brengen

3. kultivieren LANDW:

kultivieren

cultiveren

kultivieren

telen

kultivieren

verbouwen

da·ˈtie·ren² [daˈtiːrən] VERB trans

1. datieren:

datieren

dateren

datieren

dagtekenen

2. datieren:

datieren

dateren

datieren

de tijd van ontstaan bepalen

am·ˈtie·ren [amˈtiːrən] VERB intr

1. amtieren (ein Amt innehaben):

amtieren

een ambt uitoefenen [o. bekleden] [o. vervullen]

amtieren

in functie zijn

als Direktor amtieren

het ambt van directeur uitoefenen

2. amtieren (fungieren):

amtieren

een ambt waarnemen

amtieren

fungeren

der amtierende Ministerpräsident

de waarnemende minister-president [o. eerste minister]

do·ˈtie·ren [doˈtiːrən] VERB trans

1. dotieren (ausstatten):

dotieren

doteren

dotieren

begiftigen

2. dotieren (honorieren):

dotieren

betalen

dotieren

bezoldigen

eine gut dotierte Stellung

een goed betaalde baan

3. dotieren TECH:

dotieren

doteren

op·ˈtie·ren [ɔpˈtiːrən] VERB intr geh

optieren

opteren

optieren

kiezen