Übersetzungen für „koalisieren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ka·na·li·ˈsie·ren [kanaliˈziːrən] VERB trans

1. kanalisieren (schiffbar machen):

kanalisieren

kanaliseren

2. kanalisieren (mit einer Kanalisation versehen):

kanalisieren

rioleren

3. kanalisieren geh übtr (in Bahnen lenken):

kanalisieren

kanaliseren

lo·ka·li·ˈsie·ren [lokaliˈziːrən] VERB trans

lokalisieren

lokaliseren

lokalisieren

opsporen

mo·ra·li·ˈsie·ren [moraliˈziːrən] VERB intr geh

moralisieren

moraliseren

vo·ka·li·ˈsie·ren [vokaliˈziːrən] VERB trans

vokalisieren

vocaliseren

ko·a·ˈlie·ren [koʔaˈliːrən] VERB intr

koalieren

een coalitie aangaan

re·a·li·ˈsie·ren [realiˈziːrən] VERB trans

1. realisieren geh:

realisieren

realiseren

realisieren

verwezenlijken

2. realisieren geh:

realisieren

inzien

realisieren

zich realiseren

er konnte es kaum realisieren

hij kon het nauwelijks begrijpen

3. realisieren WIRTSCH:

realisieren

realiseren

realisieren

te gelde maken

ega·li·ˈsie·ren [egaliˈziːrən] VERB trans

1. egalisieren TECH:

egalisieren

egaliseren

egalisieren

gelijkmaken

2. egalisieren SPORT:

egalisieren

evenaren

egalisieren

gelijkmaken

einen Rekord egalisieren

een record evenaren

for·ma·li·ˈsie·ren [fɔrmaliˈziːrən] VERB trans

formalisieren

formaliseren

nor·ma·li·ˈsie·ren¹ [nɔrmaliˈziːrən] VERB trans

normalisieren

normaliseren

ak·tu·a·li·ˈsie·ren [aktu̯aliˈziːrən] VERB trans geh

aktualisieren

actualiseren

aktualisieren

actueel [o. eigentijds] maken

so·zi·a·li·ˈsie·ren [zo͜tsi̯aliˈziːrən] VERB trans

sozialisieren SOZIOL, POL (verstaatlichen)

socialiseren

ide·a·li·ˈsie·ren [idealiˈziːren] VERB trans

idealisieren

idealiseren

etw idealisiert darstellen

iets geïdealiseerd uitbeelden [o. beschrijven]

le·ga·li·ˈsie·ren [-liˈziːrən] VERB trans

legalisieren

legaliseren

legalisieren

waarmerken

ri·va·li·ˈsie·ren [-valiˈziːrən] VERB intr geh

rivalisieren

rivaliseren

rivalisieren

wedijveren

de·mo·ra·li·ˈsie·ren [-ˈziːrən] VERB trans

demoralisieren

demoraliseren

si·gna·li·ˈsie·ren [zɪgnaliˈziːrən] VERB trans

1. signalisieren (durch Signale übermitteln):

signalisieren

seinen

signalisieren

doorgeven

signalisieren

duidelijk maken

signalisieren

te verstaan geven

2. signalisieren (ankündigen):

signalisieren

melden

signalisieren

aankondigen

signalisieren

aanwijzen

signalisieren

betekenen

signalisieren

wijzen op

3. signalisieren geh (zu verstehen geben):

signalisieren

uitdrukking geven aan

signalisieren

te kennen [o. verstaan] geven

ver·ba·li·ˈsie·ren [vɛrbaliˈziːrən] VERB trans

1. verbalisieren:

verbalisieren

verbaliseren

verbalisieren

onder woorden brengen

2. verbalisieren:

verbalisieren

verbaliseren

verbalisieren

tot een werkwoord maken

vi·su·a·li·ˈsie·ren [vizu̯aliˈziːrən] VERB trans

visualisieren

visualiseren

ini·ti·a·li·ˈsie·ren VERB trans geh

initialisieren

initialiseren

zen·tra·li·ˈsie·ren [ ͜tsɛntraliˈziːrən] VERB trans

zentralisieren

centraliseren