Übersetzungen für „konditern“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

Kon·ˈdi·tor(in) <Konditors, Konditoren> [kɔnˈdiːtɔr, kɔnˈdiːtoːɐ̯, kɔndiˈtoːrən] SUBST m(f)

Konditor(in)

banketbakker(banketbakster) m (f)

Kon·di·ti·ˈon <Kondition, Konditionen> [kɔndiˈ͜tsi̯oːn] SUBST f

1. Kondition (Leistungsfähigkeit) kein Pl:

Kondition

conditie

Kondition

(lichamelijke) gesteldheid

2. Kondition SPORT (körperliche Verfassung) kein Pl:

Kondition

(gunstige) conditie

Kondition

vorm

die Kondition halten

in goede conditie blijven

3. Kondition (Bedingungen) meist Pl:

Kondition WIRTSCH, FIN

conditie

Kondition WIRTSCH, FIN

voorwaarde

zu günstigen Konditionen

tegen gunstige condities [o. voorwaarden]

kon·di·ti·o·ˈnie·ren [kɔndi͜tsi̯oˈniːrən] VERB trans ugs

konditionieren

conditioneren

kon·di·ti·o·ˈnal [kɔndi͜tsi̯oˈnaːl] ADJ LING

konditional

conditioneel

konditional

voorwaardelijk

kon·do·ˈlie·ren [kɔndoˈliːrən] VERB intr geh

kondolieren

condoleren

kondolieren

zijn deelneming [o. leedwezen] betuigen

ich habe ihm zum Tode seines Vaters kondoliert

ik heb hem bij de dood van zijn vader gecondoleerd [o. mijn deelneming betuigd]

Kon·di·to·ˈrei <Konditorei, Konditoreien> [kɔnditoˈr͜ai ] SUBST f

1. Konditorei:

Konditorei

banketbakkerij

Konditorei

banketbakkerswinkel

Konditorei

confiserie

2. Konditorei (in einer Konditorei):

Konditorei

tearoom

Konditorei

lunchroom